Het Hindeloopen van Hendrik Lap

In het midden van de 19e eeuw heeft de schoenmakersknecht Hendrik Lap tekeningen in waterverf vervaardigd van Hindeloper interieurs en kleding.

Deze afbeeldingen, voor zover aanwezig in het prentenkabinet van het Fries Museum thans in dit boekje gereproduceerd, vormen een welkome documentatiebron. Lap tekende in een tijd, toen het Hindeloper costuum nog slechts spaarzaam werd gedragen en er weinig complete interieurs meer bestonden.

Hindeloopen werd voor het eerst in de achtste eeuw vermeld en wel als Hinteloufa, onder de Friese goederen van de abdij van Fulda. In de middeleeuwen behoorde de stad tot het verbond van Hanzesteden. Hindeloper schippers komen in Engelse rekeningboeken uit die tijd voor; ook voeren zij veel op de Scandinavische landen.

Merkwaardig is, dat Hindeloopen niet over een haven beschikte: men kon er alleen op de rede voor anker gaan. In de 17e en 18e eeuw overwinterden de schepen in Amsterdam. Die band met de handelsmetropool is zeker een der oorzaken geweest, dat Hindeloopen twee eeuwen van grote bloei beleefde. Vrijwel alle Hindelopers waren toen zeevaarders; zij voeren met in de Zaanstreek gebouwde fluiten, speciaal voor het vervoer van hout ingericht, op Noorwegen en de Oostzeelanden. Alle activiteiten in Hindeloopen waren op de zeevaart afgestemd. Gedurende de winter, wanneer de schepen in Amsterdam lagen, was er tijd voor de rechtspraak en het sluiten van huwelijken. Deze periode duurde van 1 november tot 22 februari. Daarna begon de uittocht naar Amsterdam. Daar werden contracten afgesloten en dan volgden twee of drie reizen naar Scandinavie. Op de uitreis werd Hindeloopen aangedaan: daar stapten de vrouwen, die hun mannen naar Amsterdam hadden vergezeld, weer van boord en werden er victualiën ingeslagen. Tegen 1 november voeren de vrouwen met de veerman naar Amsterdam om hun mannen daar op te wachten. Dan werden voorindische sitsen en bonten (aangevoerd door de V.O.C.) ingekocht, evenals het Chinese porselein, dat men in grote aantallen thuis te pronk zette. In de loop van de 18e eeuw liep het aantal Hindeloper schepen gestadig terug. Tijdens de laatste Engelse zeeoorlog ging de houthandel op Noorwegen verloren. In de Franse tijd verlamde het continentale stelsel de laatste resten van de handel, terwijl de in vorige eeuwen opgebouwde geldreserves snel slonken.

In 1829 telde de stad nog maar de helft van het aantal inwoners van een eeuw tevoren: vooral de zeelieden waren naar Amsterdam of de Zaanstreek vertrokken. De uittocht was zo groot, dat het stadsbestuur moest optreden tegen huiseigenaren, die hun eigendom lieten vervallen; op afbraak werden boetes gesteld. De achteruitgang was echter niet te stuiten. De eigen volkscultuur, die sprak uit de huizen met hun rijke interieurs en uit de kostbare kleding, verdween eveneens. In de tijd van Hendrik Lap was er dan ook niet veel meer over van de glorie van het oude Hindeloopen. De documentatie in woord en beeld kwam helaas pas laat op gang, wellicht in sommige opzichten te laat. Pas in het midden van de 19e eeuw zouden van de hand van Joost Hiddes Halbertsma en Wopke Eekhoff de eerste grondige publicaties verschijnen. De vroegste betrouwbare visuele gegevens bieden de prenten van Hendrik Lap. Hendrik Lap werd 17 mei 1824 te Hindeloopen geboren als natuurlijke zoon van de dienstmeid Doed Wiggerts Lap. Bij de volkstelling van 1829 woonde hij met zijn moeder aan de Galgepolle. De moeder stierf in 1836 en wat er toen met Hendrik gebeurde is onbekend. In 1839 woonde hij als leerling in bij de schoenmaker Jan Alderts Engels (geb. 1794) en diens zuster Doed (geb. 1789) aan de Nieuwstad. In 1850 woonde Hendrik, dan schoenmakersknecht, nog steeds bij deze familie. Tenslotte is hij in het bevolkingsregister in 1862 en 1869 nog vermeld als zonder beroep en inwonende eerst bij een ongetrouwde juffer en later bij een weduwe. Op 22 februari 1874 stierf hij te Hindeloopen. Tot zover de gegevens uit de archieven.

De overlevering wil, dat Hendrik op verschillende manieren in zijn levensonderhoud voorzag. Hij zou opgevoed zijn bij pleegouders, die een bewaarschool hielden en hem lezen en schrijven leerden, waardoor hij later in staat was om (tegen vergoeding) brieven te schrijven voor mensen, die dat niet hadden geleerd. Ook zou hij schoenpoetser geweest zijn: wanneer de boot uit Amsterdam aankwam, stond hij met zijn spullen op de kade te wachten. Daarnaast heeft hij zeker geld verdiend met het maken van tekeningen van Hindeloper interieurs en kledij. Vermoedelijk heeft Hendrik zichzelf het tekenen geleerd. Dit kan blijken uit de manier, waarop het perspectief in de vroegste tekeningen is behandeld; ook de verhouding van mensen en meubels klopt dan niet. Hierdoor, alsook door het bonte en frisse kleurgebruik en de nauwkeurigheid in de details, bezit zijn werk alle charmes, die nai‰ve tekeningen dikwijls hebben. In de latere tekeningen zijn perspectief en verhoudingen sterk verbeterd; in de kleuren overheersen dan bruin en blauw. Het verhaal gaat, dat hij aanwijzingen kreeg van de enkele jaren jongere P. W. Sebes en Chr. Bisschop, beiden bekende schilders van het (sterk geromantiseerde) Hindeloper interieur. Mogelijk is hun werk ook van invloed geweest op het kleurgebruik van Hendrik Lap. Zijn eerste opdrachten ontving Hendrik – door bemiddeling van de plaatselijke predikant – waarschijnlijk van de bekende verzamelaar, boek handelaar en stadsarchivaris van Leeuwarden, Wopke Eekhoff. Laatstgenoemde had in 1847 de tekst geleverd bij een staalgravure van een Hindeloper kamer naar een tekening van Izaak Reijnders. Op deze voorstelling kwam nogal wat commentaar en dit had tot gevolg, dat Eekhoff het volgende jaar contact zocht met de Hindeloper dominee Horatius Arents Ferf, evenals hijzelf verzamelaar van kaarten, atlassen en boeken. Ds. Ferf liet Hendrik Lap enkele tekeningen vervaardigen van interieurs en costuums, met daarbij de beschrijvingen (in het Hindelopens en het Nederlands) die mede in dit boekje zijn gereproduceerd; deze tekeningen kunnen voor het merendeel in 1849 gedateerd worden. Hendrik Lap baseerde zich op de nog schaars aanwezige interieurs, bij de kleding op wat een enkeling nog droeg en op wat hem overgeleverd werd. Ook tekende hij wel naar reeds bestaande afbeeldingen, zoals de bekende prent van de twee vrouwen op het ijs, waarvan er een op een prikslee is gezeten.

Vijf tekeningen van interieurs met hun bijschriften hingen in 1877 op de grote “Historische Tentoonstelling van Friesland” in het Koninklijk paleis te Leeuwarden; de tekst was mede afgedrukt in de tentoonstellingsgids. Dat de tekeningen van Lap toen vrijwel de enige documentatie vormden omtrent Hindeloper interieurs, leidde ertoe, dat de Hindeloper kamers op die tentoonstelling – en later, in 1881, ook die in het Fries Museum te Leeuwarden – opgebouwd zijn aan de hand van deze tekeningen. Ook na 1849 zou Lap nog tekeningen voor Eekhoff maken: zie de brief, die hij in 1850 tot deze richtte. Nog latere tekeningen, uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw, bieden meestal variaties op de voor Eekhoff vervaardigde exemplaren. De meeste tonen interieurs, een enkele nog eens figuren in Hindeloper kleding, zoals een paar tekeningen in het museum van de Hidde Nijland Stichting te Hindeloopen laten zien. Voor ons is van belang, dat Hendrik Lap een wereld tekende en documenteerde, die in zijn jeugd al nauwelijks meer bestond.

Gert Elzinga (medewerker: Fries Museum te Leeuwarden)

De Hendrik Lap pagina’s zijn gepubliceerd met toestemming van het: “Fries genootschap van Geschiedenis-, Oudheid-, en Taalkunde” te Leeuwarden.