HET DAGELIJKS LEVEN IN DE OORLOGSJAREN

 Na de capitulatie van het Nederlandse leger hernam het leven in Hindeloopen zijn gang. Ogenschijnlijk veranderde er niet zoveel. De Duitsers waren niet in Hindeloopen gestationeerd. Op 'it Tontjen' (vuurtorentje halverwege Hindeloopen en Workum) zat de kustbewaking. Deze militairen waren tamelijk gemoedelijk. Meer angst had men voor de SA uit Stavoren.

 Al spoedig kwamen er meer en meer verordeningen, die het dagelijks leven moeilijker maakten. Deze regels hadden betrekking op voedselvoorziening, persoonsregistratie en het vorderen van goederen. Al op 17 oktober 1940 werd iedere Nederlander verplicht zich te kunnen legitimeren middels een persoonsbewijs. In de schuur van Douwe Zoethout maakte fotograaf Mandemaker hiervoor van bijna iedere Hindeloper een pasfoto.

In de zomer van 1941 moest al het koper en nikkel worden ingeleverd. Er werd zitting gehouden in de oude openbare school, maar veel buit leverde deze actie niet op.

 In een later oorlogsjaar werden de klokken uit de Ooster- en de Westertoren gevorderd. Via een gat bij één van de klankborden en met behulp van een lier werden ze uit de toren gehaald. De jeugd is die avond, al dan niet voorzien van een hamer of een stuk ijzer, flink aan het luiden geweest. De 'tênder' (politieagent) moest er zelfs aan te pas komen.

 De melkstaking van 1943 maakte grote indruk. Het werd duidelijk, dat er met de bezetter niet te spotten viel. Eind april 1943 moesten alle Nederlandse oud-militairen zich melden voor tewerkstelling in Duitsland. Als protest tegen deze maatregel brak spontaan een staking uit bij vrijwel alle Friese bedrijven en openbare diensten. De boeren op het platteland staakten het langst door. Ook in Hindeloopen goten de boeren melkbussen leeg in de sloot of verkochten ze de melk openlijk aan particulieren. Om de staking te breken schoten de Duitsers elders diverse mensen dood tijdens oploopjes of na hun arrestatie. Toen bij de Hindeloper visafslag een plakkaat werd opgehangen met daarop -als waarschuwing- de namen van de slachtoffers, werd het doodstil onder de aanwezigen.

 Op 13 mei 1943 verboden de Duitsers het bezit van radiotoestellen. De uitzendingen van de Engelse B.B.C. ondermijnden het Duitse gezag. In Hindeloopen werd een aantal toestellen ingeleverd op het gemeentehuis. Deze eigenaren voldeden aan de eisen van de bezetter. Op het stadhuis werden ze echter weer gebruikt voor verzetsdoeleinden. Boven op zolder, in een 'verzegelde' kamer werd zo nu en dan naar nieuwsberichten van Radio Oranje geluisterd.

 Veel toestellen werden echter niet ingeleverd en werden goed verborgen. In de boerderij van Sierd de Boer (nu zelfbediening Sikkes) hebben veel apparaten op zolder gestaan. De radio's vormden een belangrijke bron van informatie. Reitje Stallmann daarover:

Na het uitbreken van de oorlog werd er in Hindeloopen op gezette tijden naar de Engelse zender geluisterd. Er werd vooral geluisterd naar Radio Oranje, die 's avonds om 20.00 uur een uitzending in het Nederlands verzorgde. Al snel werd het luisteren naar Engelse zenders verboden. Toen op 13 mei 1943 de verordening afkwam radiotoestellen in te leveren, werd het ingewikkelder. Veel toestellen werden echter niet ingeleverd. Ze werden vaak op zeer vernuftige manier ergens ingebouwd: men kon er dan op vrij gemakkelijke manier toch gebruik van maken.

 Gezamenlijk werd er vaak geluisterd bij de radiocentrale Sipke Boersma en in mindere mate bij de miniatuurscheepsbouwer Frits van Meekeren. Respectievelijk werden deze radioposten de graet en de lik serke genoemd. Frits moet eens tegen iemand, die hem vroeg of er nog nieuws was, gezegd hebben: "Mênst dòt'k kapòt wòl?" Dit betekende zoveel als: bij mij wordt er niet meer geluisterd.

 Nog moeilijker werd het toen de elektriciteit uitviel. Ik verkeerde echter in een gunstige positie. De buurman had een bakkerij en kon één of meerdere uren per dag over elektriciteit beschikken. Het toestel bevond zich in een groentekist, die opgeborgen was onder het schuin aflopende dak van een kippenren. Als je heel diep hurkte, was het mogelijk iets van de kist te zien. Het toestel werd opgehaald en vervolgens aangesloten op de elektriciteit van de bakker. Uit voorzorg liep mijn oudste zus altijd naar het bruggetje (nu toegang gevend tot het voetbalterrein), waar zij ruim uitzicht had over de Westerdijk en in iets mindere mate over de Oosterdijk. Dit waren de toegangswegen, waarlangs eventuele Duitse militairen het stadje konden bereiken.

Wanneer het luisteren afgelopen was en de spullen weer waren opgeborgen, was steevast de eerste vraag van mijn vader of er nog iets bijzonders gezegd was. Ik kan mij nu indenken, dat de hele vertoning hem benauwde en dat hij blij was, dat dit in elk geval weer goed was afgelopen.

 Hoe uiterst voorzichtig je moest zijn met het geven of vragen van informatie, blijkt uit de volgende anekdote. Op een middag na een uitzending vroeg Thones Zweed mijn vriend Anne Meines en mij of er nog nieuws was. Het speelde zich af na D-day. Ik zei tegen hem, dat de Amerikanen doorgebroken waren bij Cannes. Opzettelijk sprak ik de naam foutief uit in twee lettergrepen: Kan-nes. Hij verbeterde mijn uitspraak door er één lettergreep van te maken: Kan. Aangezien Thones geen Frans sprak, kon ik hieruit opmaken, dat hij het bericht al eerder had gehoord van iemand, die wel Frans kende. Later bleek dat hij het had gehoord van zijn onderduiker, die vaak naar buitenlandse zenders luisterde.

  De voedselsituatie in Hindeloopen was gedurende de oorlogsjaren redelijk tot goed te noemen. Via de boeren en de vissers was er een mogelijkheid aan eten (melk, tarwe, vis e.d.) te komen. De vissers  ruilden wel voedsel in andere IJsselmeerplaatsen. Jan Zoethout hierover: 

In 1942 kwamen Trijn en ik in de aardappel- en groentewinkel. We hadden vaak aardappels te veel. Iedereen ging naar de klei om goede aardappelen te halen. We kregen bij inlevering van bonnen 3 soorten aardappelen toegewezen: Drentse veenaardappelen (zgn. fabrieksaardappelen), Bintjes en Rode Star. De fabrieksaardappelen en de Bintjes verkocht ik aan een Urker visser. De jutezakken wilde ik graag direct terughebben. Geen nood: hij gooide alles in de bun.

 Het begon steeds meer te knijpen. Alles werd schaarser. Op een dag kwam visser Rein Blom bij mij. Hij stelde voor om met zijn schip naar de 'overkant' te varen met aardappelen en die daar te ruilen voor groente. Verder moesten we voor een aantal Hindelopers groentezaad mee terug nemen. We hadden een voorspoedige reis, maar bij Enkhuizen stond onder aan de dijk een man te wuiven. Met de hand aan de mond schreeuwde hij: "Niet naar Enkhuizen gaan, want er is een razzia." Dus voeren we verder naar Broekerhaven. Daar zagen we een vrouw met een kinderwagen; ze had schoentjes aan met hoge hakken. Ze zag er bleek uit en was mager. Rein vroeg haar of ze honger had en nodigde haar uit aan boord. We hadden net gegeten in het vooronder; aardappelen met gekookte vis. De vorken en lepels waren nog vuil, maar voordat Rein ze in het koelwater van de motor kon schoonmaken was de vrouw al begonnen met haar handen te eten. Ze had het in een oogwenk op. Die had nou echt honger!

Bij de omliggende boeren konden de Hindelopers melk halen hoewel dit verboden was. Hessel Kuipers:

De melk kwam op de bon. Kukkemôlken (dat is vetvrije melk) en afgeroomde melk waren in de handel. Veel mensen gingen ondanks de controle met flessen of kruiken de boer op. Sommigen karnden thuis de melk tot boter.

 Ook N.S.-ers uit Leeuwarden en Sneek probeerden hun melkrantsoen aan te vullen. Zij deden dat op een geheel eigen wijze. Op een gegeven moment stopte de goederentrein Leeuwarden-Stavoren even voor Schuilenburg bij de familie Van Dijk (waar nu Broer Sikkes woont). Flessen en kannen werden afgegeven en op de terugweg gevuld weer in ontvangst genomen.

 Het kwam vaak voor, dat er een wagen met Duitse luchtafweer in de trein meereed. Ook de soldaten vonden de volle melk lekker; de boer rookte graag een sigaretje en de rest zult u wel begrijpen.

  In Hindeloopen werd regelmatig illegaal vee geslacht. Op die manier werd er een aanvulling verkregen op het karige rantsoen. Jan Zoethout:  

Bij de boer mestten we een varken vet voor de slacht. De aardappelen voor het voer kookten we in de oven van bakker Van Elselo. Slager Pieter de Boer slachtte het beestje als de tijd rijp was. Er werd op zondagochtend geslacht en het vlees moest stiekem, 's ochtends heel vroeg, opgehaald worden. Daarna werd het vlees thuis gebraden. In de zomer hadden we een keer het raampje open staan en hoorden we een voorbijgangster zeggen: "Het rûkt it hir hearlik." Snel hebben we het raampje gesloten. 

 Ook aan tabak kwam een schrijnend tekort. Men probeerde tabaksbonnen te ruilen tegen andere goederen. Het zelf verbouwen van tabak leverde veel problemen op, maar gebeurde op grote schaal. Als vloeitjes werden wel de bladzijden uit bijbeltjes gebruikt. Reitje Stallmann:

Mijn tabaksbonnen verzilverde ik om er shag en sigaretten voor te kopen. Omdat ik geen grote gebruiker was, spaarde ik ook wat. Dit kwam goed van pas. Op een ochtend, tijdens het 'kofjeskoft', kwam mijn vader met een lang gezicht de werkplaats uit. Moeder vroeg hem, duidelijk ongerust, wat er aan de hand was. Hij antwoordde: "Yk hew niks mear te prúmkjen". Moeders reactie daarop was: " Hè man, dû bryngst my oen it skrikke".

 Met mijn gespaarde bonnen konden wat 'bokjes' (kleine sigaartjes) worden aangeschaft, want pruimtabak was al niet meer te krijgen. De sigaartjes werden in stukjes geknipt en vervolgens in een doosje gedaan. Vader kon weer pruimen.

Het werd steeds moeilijker om tabaksartikelen te krijgen. Velen gingen daarom zelf tabak verbouwen. Na de oogst 'fermenteerde' men de bladeren d.m.v. nat maken en weer op laten drogen. Alles werd geprobeerd, goed of fout; het maakte niet uit. Zo had ook Jaap Rijsdam gedaan. Hij was ondergedoken bij Minze Vrolijk en had contact met Catharinus Faber, die bij Vrolijk werkte. Tijdens een verjaardagsvisite werd er 'pûiermôlken' geschonken, maar dan wel van cacaodoppen. Toen de avond ten einde liep, besloten Douwe en ik een eindje met hem mee te lopen tot buiten Hindeloopen.

 Tijdens de visite was ons niets bijzonders opgevallen, hoewel Jaap wel enkele keren gerookt had. Buiten Hindeloopen gekomen zei Jaap heel duidelijk: "Ik geloof dat ik de 'pleats' al zie." Ik zei tegen Douwe: " Wy brynge him mar eaven thús, want dit dôget naat." Wij hebben hem de boerderij binnen gebracht. Jaap leek wel high te zijn. 

 Hoe belangrijk de tabaksbonnen voor sommige rokers waren, blijkt uit het volgende relaas van Jan Zoethout:

De knecht Douwe Faber groeide uit zijn kleren. De korte broek moest vervangen worden door een lange. Op een keer kwamen we met paard en wagen op Schuilenburg om aardappels te bezorgen. Daar zat een onderduiker, een jonge kerel, Freek genaamd. Die zei tegen Douwe: "Nou, jou zitten die kleren ook ruim om het lijf!" "Heb jij andere?", vroeg Douwe. Freek haalde een jekker van de marine op. Douwe paste hem aan en hij zat als gegoten. Maar Douwe had geen cent. Ik zei: "Nou Freek, wat moet je er voor hebben?" "Tabak of tabaksbonnen", antwoordde hij. Douwe had geen van beide en dus kreeg hij het jasje niet mee. Noch de vader van Douwe noch zijn broers wilden tabaksbonnen voor het jasje afstaan. Ik rookte niet, dus met mijn bonnen kreeg Douwe het jekkertje op afbetaling. Tabaksbonnen waren goud waard in die tijd.

 Een ieder vond zo zijn eigen oplossing voor zijn tabaksprobleem. Hessel Kuipers:

Meester Ten Kate, een verwoed pijproker, had ook niet genoeg aan zijn tabaksbonnen. Hij had daar iets op gevonden. Naast de 'eigen teelt' liet hij ons cacaodoppen uit de winkel halen en welgemutst produceerde hij wolken van genot.

 Na verloop van de eerste oorlogsjaren werd de brandstof schaarser. Reitje Stallmann vertelt hierover het volgende:

De bekendste produkten voor verwarming en verlichting waren hout, turf, kolen, petroleum en elektriciteit. Het gebruik van hout was al danig afgenomen. Voor een zeer kleine aanvulling kon soms het 'bútseekjen' dienst doen. Dit was het sprokkelen van aangespoeld hout langs de IJsselmeerkust. Bekende vindplaatsen waren de Stûnkherne en het Haichsaand.

 Toen het waterschap de houten zeewering ging vervangen door basaltwering, braken even wat betere tijden aan. Het zgn. 'Epemahoalt' gaf wat verruiming. Maar het duurde niet lang of men ging illegale wegen bewandelen om aan brandstof te komen. De houten zeewering moest het ontgelden. Het afzagen van de palen was zwaar werk en oudere mannen en alleenstaande vrouwen kwamen er dan ook niet aan te pas. Er werd echter wel voor gezorgd, dat zij ook hun deel kregen. Op een dag reed de opzichter van het waterschap, Piet Epema, met de politie door het stadje om te controleren of er ergens hout uit de zeewering was opgeslagen. Men mag wel aannemen dat het waterschap veel door de vingers heeft gezien.

 Toen alle middelen praktisch uitgeput waren, gingen velen nog aan het turfgraven. Men probeerde bij een boer toestemming te krijgen om een kikkersloot gedeeltelijk af te dammen, leeg te pompen  en dan turf te steken. Daarna volgde het drogen op het land, het omzetten en het vervoer van de turf naar huis. Een gedeelte werd eigendom van de boer. Wat men uiteindelijk overhield was vaak zeer weinig.

 Dat allerlei artikelen schaarser werden blijkt ook uit het volgende verhaal van Reitje Stallmann: 

Gewone banden voor de fiets waren niet meer te krijgen. Men gebruikte een 'kusje'band, gemaakt van een reep uit een autobuitenband. Die reep werd om het fietswiel geklemd en de uiteinden werden door middel van een stuk waslijndraad aan elkaar verbonden. Op deze manier ontstond een behoorlijke verdikking, zodat men tijdens het fietsen om de twee meter een hupje maakte. Jaap, in dienst bij de boer waar wij turf staken, had dergelijke fietsbanden. Op een goede dag vertrok hij juist op het moment dat Piet Bakker sr. met zijn platte kar met daarop de vaten van de gaarkeuken passeerde. Mijn broer Johan merkte op: "No mutte jimme kykje, dû kenst oen Jaap suver sên dot er sin oen 'e 'keuken' het, hij sit te huppeljen op 'e fyts.

 Om de schaarse levensmiddelen en kleding zo goed mogelijk onder de bevolking te kunnen verdelen kreeg iedere Nederlander een distributiestamkaart uitgereikt. Op vertoon van die kaart kon men op het distributiekantoor bonkaarten ophalen. Hiermee kon men bij de winkelier het wekelijkse rantsoen kopen. Al in 1940 gingen veel levensmiddelen op de bon. Hessel Kuipers:

Oudere Hindelopers kunnen het zich nog wel herinneren, dat in 1939 de Nederlandse regering via de radio adviseerde wat extra levensmiddelen in te slaan. De meesten hadden daar echter geen geld voor. Diegenen, die het wel hadden gedaan, konden zich gelukkig prijzen. De oorlog ging ons namelijk in 1940 niet voorbij.

 In augustus 1939 werd verder hamsteren verboden. De regering wilde alles op een billijke manier gaan distribueren. Jammer genoeg vielen de voorraden voor het merendeel in Duitse handen en werden naar Duitsland afgevoerd. Het werd een tijd van armoede en schaarste.

 Meester De Bruijn deelde op school briefjes uit. Daarop stonden de tijden, waarop het Ministerie van Onderwijs via de radio uitzendingen verzorgde. Het ministerie gaf voorlichting over hoe je op de beste manier brandnetels en zuring voor konsumptie geschikt kon maken.

 Men ging op grote schaal zelf aardappelen en groenten verbouwen. Om de oogst van de tuin naar de kelder thuis te kunnen transporteren moest men echter wel in het bezit zijn van een speciale vergunning.

 De winkeliers verzamelden de door de klanten ingeleverde bonnen. Aan de hand van het aantal ontvangen bonnen werd de winkel weer bevoorraad. Jan Zoethout:

Op zaterdagavond plakten Trijn en ik de bonnen op. Vaak waren we hier tot diep in de nacht mee bezig. De kamer lag dan bezaaid met vellen.

 De dagelijkse verzorging nam het denken van de mensen voor een groot deel in beslag. Daar kwam bij, dat ze vaak ook de zorg hadden voor onderduikers en evacuées. De schaarste aan voedsel en kleding leidde in Hindeloopen echter niet tot honger of gebrek.