DE ONDERDUIKERS In Hindeloopen hebben gedurende de oorlog vele
onderduikers een thuis gevonden. De niet-joodse onderduikers, die zich
veelal aan de Arbeitseinsatz onttrokken, konden zich in Hindeloopen
redelijk vrij bewegen. De joodse onderduikers zag men niet op straat. De Westerdijk en de Oosterdijk konden goed in het oog
worden gehouden. Bij naderend Duits bezoek kwam er meestal van
Schuilenburg of de Hindeloper Hoek een telefoontje. Zo'n bericht ging
razendsnel door Hindeloopen, zodat elke onderduiker de kans kreeg zich
op tijd in zijn schuilplaats terug te trekken. De meesten zetten zich gedurende hun verblijf in en
werkten bv. op het land of gingen mee ter visvangst. Helaas is het niet
mogelijk na te gaan hoeveel onderduikers de oorlogsperiode in
Hindeloopen hebben doorgebracht. Zeker is, dat vrijwel allen deze nare
tijd hebben overleefd.
De onderduiker Dik van de Velde poseert voor de fotograaf. Menig onderduiker kreeg via de illegaliteit een vals
persoonsbewijs. Het was echter onmogelijk via deze PB's stamkaarten te
krijgen. Alleen op vertoon van deze kaarten kon men distributiebonnen
ontvangen. Op het stadhuis van Hindeloopen verleenden de ambtenaren
medewerking aan de illegaliteit. Geheimhouding en voorzichtigheid waren in Hindeloopen
meestal goed gewaarborgd. Reitje Stallmann, die in Hindeloopen
distributiebonnen verspreidde aan mensen die onderduikers hadden,
herinnert zich een voorbeeld van onvoorzichtigheid:
Op een middag in 1944 kwam er een vrouw in onze winkel op
de Nieuwstad (waar nu het postagentschap is gevestigd). Zij vroeg aan
mijn vader of Reitje Stallmann ook thuis was. Meteen vertelde zij ook
het doel van haar boodschap. Zij had die dag een hongerevacué bij een
Hindeloper familie ondergebracht en wilde voor hem een
distributiebonkaart hebben. Men had haar naar mij verwezen. Ik kon mij voorstellen, dat mijn vader overdonderd
was en vermoedelijk niet eens heeft gereageerd. De vrouw verliet de
winkel en zei dat ze later terug zou komen. En zowaar, tegen half zeven
was ze er weer en werd ze door mijn zuster Minke ontvangen. Die hield
zich echter van de domme. Ik voelde me niet lekker, maar dit bezoek had
gelukkig geen gevolgen. Na de bevrijding heb ik de bewuste familie opgezocht
en op mijn vraag hoe men mijn naam had durven noemen, kreeg ik ten
antwoord: "Maar dìt was een goeie!" Zo nam men onopzettelijk
toch wel erg veel risico. Ook Hindeloper mannen onttrokken zich in de oorlog
aan de plicht om voor de Duitsers te gaan werken. Oud-militairen zoals
Piet Gerlsma, Jelle Eekma en Siep Klaaren moesten zich melden maar
weigerden. Dit bezorgde hen een onzekere en angstige tijd. Vaak kregen
de mannen, die de meldingsplicht negeerden, een vals persoonsbewijs via
de illegaliteit. Als men bij de boer of bij een visser werkte, kreeg
men de aantekening op het PB 'onmisbaar voor de voedselvoorziening'. De
druk van de Duitsers werd echter steeds groter. Regelmatig werden er
razzia's gehouden en moest men zich weer in zijn schuilplaats verbergen.
Piet Gerlsma beschrijft de razzia van 3 november
1944: We zaten met elkaar om de tafel in het huis van Marten
Ypma. Rond half negen hoorde Marten wat en opende ondoordacht de
voordeur. De moffen stapten zo naar binnen. Ypke en ik maakten dat wij
wegkwamen. Ypke verdween in zijn schuilplaats onder de trap. Terwijl ik
op de trap stond, hoorde ik de Duitsers vragen hoeveel mensen er in huis
waren. Ik liep de trap weer af en rende langs het hooi en via de
melkstal naar buiten. Ik verstopte me in het huusjen op het erf van de
bakker, die naast de familie Ypma woonde. Na een poosje dacht ik: "Straks komen ze hier,
dus ik moet maar maken, dat ik wegkom." Ik overwoog om weer bij
Marten Ypma naar binnen te gaan. Gelukkig heb ik dat niet gedaan, want
later hoorde ik van Klaske, de vrouw van Ypke, dat de Duitsers nogmaals
langs waren geweest. Ik ben toen achter de haag langs gekropen van het
huis, waar nu Pieter Hoekema woont, en overgestoken naar wat nu het
schaatsmuseum is. Bij de schuur van Lolke Smid hoorde ik schieten. Wietse
ten Kate en een onderduiker werden op hun vlucht tot staan gedwongen en
gearresteerd. Ik werd vreselijk bang en sprong in de sloot. Aan de
overkant belandde ik uiteindelijk in het huis van Thones en Bouk
Glashouwer. Bouk hielp mij snel uit de kleren terwijl ik zenuwachtig
brabbelde: "Dútsers, Dútsers!" Ik kreeg een oud hemd van
Thones aan en zo kroop ik in bed bij Johannes, hun zoon. Tijdens deze razzia is o.a. Feike Glashouwer
opgepakt. Hij had een radio in zijn bezit, die werd gevonden. Naast
Wietse ten Kate zijn er volgens mij nog vier anderen opgepakt. Hun namen
weet ik niet meer (red.: o.a. Cornelis Hobma, Gert Wiersma en Sjoerd
Zoethout). Feike is afgevoerd naar Duitsland en is tot het eind van de
oorlog tewerkgesteld geweest in Hannover. Wietse ten Kate ontsnapte in
Assen en was een paar dagen later weer thuis. Kort na deze razzia deed zich snel weer een spannend
incident voor. Reitje Stallmann hierover:
Het speelde zich af op de tweede kerstdag. Het winterde
enigszins en derhalve was het die dag mogelijk geweest een baantje te
trekken op enkele vertrouwde plekken. Klaas Faber en Gooitzen Wiersma
stonden na het schaatsen nog even na te praten op het hoekje bij de
winkel van Thones Zweed (voorheen Jan Glashouwer). Ze hadden niet gezien dat van de kant van de helling
twee Duitse militairen aankwamen, elk met een fiets aan de hand. Wanneer
Klaas en Gooitzen waren blijven staan, was er vermoedelijk niets
gebeurd. Ze wilden er echter vandoor gaan, maar de Duitsers wisten dit
te voorkomen. De Duitsers namen hun persoonsbewijzen in. Ongeveer bij Aant Bakker zag Klaas kans de nauwe
steeg in te schieten. Hij belandde in het huis van de familie Rein Blom.
Hij wachtte de dingen, die komen zouden, af in een bedstee. Ondertussen waren de twee Duitsers, met onderduiker
Gooitzen Wiersma nog steeds bij hen, in de buurt van gebouw Irene
aangekomen. Het was hier nogal druk, want ondanks de moeilijke
omstandigheden vierde men hier een primitief kerstfeest. Terwijl de
bezoekers het gebouw verlieten, vroeg één van de Duitsers aan Gooitzen
waar zijn gevluchte vriend woonde. Gooitzen antwoordde, dat hij dat niet
wilde zeggen. Hij had het nog niet gezegd of hij kreeg van de Duitser
een klap tegen zijn hoofd, zodat hij als het ware de steeg werd
ingeslagen. Hij vluchtte verder de steeg in en de Duitsers, die het
geweer aan het stuur van hun fiets hadden hangen, slaagden er niet in op
tijd te reageren. Voor de Schoolbrug sloeg hij linksaf en rende het
Achtvoet uit tot het eind, waar de tuin van de gereformeerde pastorie
aan de Zijlroede grensde. Het ijs hier kon hem niet dragen; drijfnat
werd hij door mevrouw Jansen in huis gehaald. In het huis van Rein Blom zat Klaas nog steeds in de
bedstee. Na verloop van tijd meende hij aan wat gestommel te horen dat
de familie thuiskwam. Toen hij er zeker van was, dat zij het werkelijk
waren, riep hij: "Yk bin hir."
Nadat de heer des huizes hem gevonden had, gaf hij hem tekst en
uitleg. In overleg werd besloten het ouderlijk huis van Klaas op de
Buren te bereiken (waar nu Meine Visser woont). Thuis kon hij echter niet blijven i.v.m. het adres
op zijn persoonsbewijs. Klaas zijn vader, Catharinus, stelde voor om
poolshoogte te nemen in Hindeloopen of de Duitsers al vertrokken waren.
Weer thuisgekomen besloten ze te proberen het onderduikadres van Klaas
te bereiken (de boerderij, nu bewoond door Wester aan de Madenlaan). Vader en zoon waren enige tijd later tot ongeveer
midden op het eerste stuk land (nu voetbalterrein) gekomen. Daar hoorde
Klaas' moeder, die zover meegelopen was, bij Irene zeggen dat de
Duitsers Hindeloopen langs de Oosterdijk verlieten. Zij begon op het
Brechjen (het bruggetje waarover men Hindeloopen verlaat) luid te
roepen: "Catharinus, do moatst werom komme; de Dútsers geane krekt
de dyk út." Direct daarna werd er vanaf de Oosterdijk geschoten.
Vader en zoon holden daarop zigzaggend over het land in de richting van
de Indijk en belandden aan de achterkant van het huis van de weduwe
Gerlsma. Ze zakten door het zwakke ijs en werden vervolgens in huis
geroepen. Mevrouw Gerlsma verwijderde met zorg alle sporen van de natte
kleding. Vader en zoon bleven hier een tijdje. Aan de opsporing van de jongens schijnt een
speurhond medewerking te hebben verleend. In dit verband werd later
verteld, dat Pieter de Boer bij de voordeur van het huis van mevrouw
Gerlsma peper had gestrooid om een eventueel spoor voor de hond te
onderbreken. Na rijp beraad werd besloten het huis op de Buren
weer op te zoeken in de wetenschap dat de Duitsers nu definitief waren
vertrokken. De volgende nacht brachten Klaas en zijn moeder bij de
familie Griek in het postkantoor (thans de winkel van Van der Kooy op de
hoek van de Buren) de nacht door. De volgende dag bereikte Klaas zonder
moeilijkheden zijn onderduikadres. Maar het muisje kreeg nog een staartje. Op
nieuwjaarsmorgen kwamen, waarschijnlijk dezelfde, Duitsers achterom bij
het huis van de familie Faber. Vader en dochter waren op dat moment in
de bijkeuken. Eén van de Duitsers zei: "Dein Bruder ist dumm
gewesen. Erschossen." Zus hield zich van de domme, maar zorgde
ervoor dat ze het persoonsbewijs, dat op de tafel was neergelegd, te
pakken kreeg. Daarna vertrokken de 'heren'. Gooitzen Wiersma, die op Kippenburg zat
ondergedoken, werd later nogmaals aangehouden met een vals
persoonsbewijs. Hij belandde in Wilhelmshafen, maar kwam behouden weer
thuis. De gebeurtenissen op die dag zijn hiermee echter nog
niet verteld. De Duitsers, die vanaf de dijk schoten op Klaas en zijn
vader, verkeerden vermoedelijk in de veronderstelling dat de
voortvluchtigen zich schuil hielden in de boerderij van Tjitte
Folkertsma. Volgens Johannes Glashouwer speelde zich daar het volgende
af: Doede Kooy, Piet Gerlsma en ik hadden geschaatst op de
Haanmeer. Bij terugkomst werden Doede en ik bij De Kamp gewaarschuwd dat
er Duitsers in Hindeloopen waren. Piet was nog even naar Koudum gegaan. We gingen bij Tjitte en Anne naar binnen en werden even
later opgeschrikt door het bonzen op de deur. Dat waren de Duitsers die,
naar later bleek, op zoek waren naar Gooitzen en Klaas. We verdwenen via
een donkere gang en volgden in een snel tempo Bauke Folkertsma en een
andere onderduiker. We verstopten ons in een soort hol onder het stro.
Het was niet zo'n betrouwbare schuilplaats, want we konden even later
het licht van de zaklantaarns van de Duitsers zien. Zij porden met
bajonetten in het stro, niet zo ver van ons af. Dit was een enorm
angstig moment, temeer daar de andere onderduiker bijna in paniek
raakte. Hoe lang we daar hebben gezeten weet ik niet meer. Op een gegeven moment kregen we een seintje dat de
kust veilig was. Omdat het een erg heldere nacht was, durfden we niet
naar huis te gaan. We besloten weer terug te gaan over de spoorlijn en
zijn bij Meine Bosma (Gellehús) terechtgekomen. Daar hebben we in het
stoffige hooi de nacht doorgebracht. De volgende dag zijn we terug naar
huis gegaan. Die avond, rond acht uur, werd Piet Gerlsma ter
hoogte van de genoemde boerderij van Folkertsma staande gehouden door
een Duitser met een herdershond. Deze vertrouwde de geboortedatum op het
PB niet en er ontstond een discussie over de leeftijd. Twee passerende
vrouwen, waaronder mevrouw Bootsma-Smid, trokken echter de aandacht van
de soldaat en Gerlsma kon zijn weg vervolgen. Bij de Iskepolle ontmoette
hij Thones Glashouwer, die ongerust informeerde waar hij vandaan kwam. Na deze gebeurtenissen waren de Hindeloper
onderduikers voorzichtiger geworden. Velen sliepen niet meer thuis.
Jelle Eekma en Piet Gerlsma verbleven iedere middag vanaf 16.00 uur tot
de volgende morgen onder in het museum. Eekma had daar in een donker
hoekje een verblijf gemaakt. Douwe van der Kooy, Piet Sikkes en Piet de
Boer besloten Hindeloopen te verlaten en hun intrek te nemen in een hol.
Piet de Boer daarover: Ik was zestien jaar toen de oorlog uitbrak. Ik werkte bij
mijn vader in de slagerij. Toen ik in het derde oorlogsjaar achttien
werd, kreeg ik natuurlijk problemen en dreigde naar Duitsland te worden
uitgezonden voor de Arbeitseinsatz. Ik meldde mij uiteraard niet en
kreeg via mijn vader een vals persoonsbewijs met daarop wel mijn eigen
naam, maar een andere geboortedatum en een ander beroep. Ik heb nooit
geweten waar dat valse persoonsbewijs vandaan kwam; daar werd niet over
gesproken. Met dat valse persoonsbewijs kwam ik bij Wiebe de
Boer, waar ik als boerenknecht aan het werk ging. Het was een spannende
en onzekere tijd, maar ik heb mijn valse persoonsbewijs nimmer hoeven
tonen. Na verloop van tijd kwamen er meer razzia's en werd het eigenlijk
te gevaarlijk om thuis te blijven. Wietse ten Kate en Feike Glashouwer
waren bv. al tijdens een razzia opgepakt, waarbij onze woning gelukkig
werd overgeslagen. Douwe v.d Kooy hield kippen bij de spoorwegovergang
bij de boerderij van Folkertsma. Hij stelde voor om met behulp van de
schotten uit het kippenhok een hol te maken op een stuk, met modder
opgespoten, land. Dit stuk land lag ongeveer een vijfhonderd meter voor
de Kruislingsbrug bij Koudum. We zijn daar op een ochtend met Piet
Sikkes (Jok) gaan graven en hebben de schotten aan de zijkanten
aangebracht. Ook kwamen er wat schotten overheen, want het pad van de
aangrenzende boerderij voerde precies over onze hut. Met graspollen werd
het geheel goed gecamoufleerd. In de hut lag stro en 's avonds kookten we eten op
een potkacheltje. Het eten werd met een roeiboot gebracht door Pietje
Sikkes, een zuster van Piet. Met uitzondering van kerstavond 1944 zijn
we drie maanden niet thuis geweest. Ik denk dat het de maanden oktober,
november en december zijn geweest. Overdag sliepen we in het stro en 's
nachts liepen we vaak wat rond. Op een avond kwamen er Duitsers met speurhonden op
het land. We zagen ze door de luchtgaten van ons hol en waren doodsbang.
We dachten dat alles afgelopen was. Om de reuk van de honden te beïnvloeden
hebben we carbid natgemaakt en voor de luchtgaten gehouden. Gelukkig
hebben ze ons niet opgemerkt. Later bleek dat de Duitsers dachten, dat
er op dit stuk opgespoten land herten zaten. Uit angst dat de Duitsers nog eens terug zouden
komen, zijn we naar een boer gegaan, die op een kilometer afstand van
ons hol woonde. Hij heette Hoekstra en woonde in de Haanmeer. Hij wist
van het bestaan van ons hol af en was bereid ons onderdak te geven. Het
boerenwerk liet hij aan ons over: Piet molk en ik sjouwde met stront en
voer. 's Avonds speelde Hoekstra prachtig op de piano en wij luisterden
daar in bed naar. V.l.n.r.:
Hendrik de Jong, Wiebe de Boer, Siep
Klaaren en Piet de Boer (één van de holbewoners). Veel jonge
mannen probeerden werk te vinden in de landbouw en visserij, waardoor ze
mogelijk vrijgesteld werden van verplichte arbeid in Duitsland. De aak van Gerke Mulder.
|