Auke Wiebes

De Keizerlijke Koopman of anecdote wegens Czaar Peter I.

Het huis, of liever hutje, waarin Peter de Groote zijn verblijf hield gedurende het bouwen van Petersburg, de stad door hem aangelegd en naar zijnen naam genoemd, stond aan de linkerzijde van de keizersbrug, op de weg naar de vesting. Dat kleine gebouw, zoo geheiligd bij de Russen, werd door de laatst overledene keizerin met een overbouwsel van stenen bogen tegen de verwoestingen van de tijd gedekt en beveiligd. De drie vertrekken in hetzelve zijn alle gelijkvloers en van zeer lage verdieping. In ditzelfde hutje gebeurde een aardig geval, terwijl men de vesting bouwde. Een Hollands schipper, horende dat de Czaar bezig was met de aanleg van Petersburg en zeer verlangde naar scheepvaart en handel, nam het besluit, om daar te beproeven of het geluk hem dienen wilde. Hij waagde alzo het eerste van allen met zijn koopvaardijschip de Newa te bezeilen en bracht een aanbevelingsbrief mede voor de havenmeester van een van deszelfs vrienden in Ho11and, behelzende een verzoek aan dezen, om zijn beste diensten aan te wenden om de schipper vracht te bezorgen. Peter de Groote was bezig met werken op de admiraliteitswerf, gelijk een daglooner, toen de galjoot voorbij voer en met twee of drie kleine stukjes salueerde. – Dit vermaakte de keizer buitengemeen, die, onderricht van het oogmerk des schippers, besloot, met dezen een grap te hebben. Hij gelastte daarom de havenmeester de man te gaan zien, zodra hij aan land stapte en bij hem te brengen als bij een koopman, aldaar sedert korten tijd gevestigd; de persoon, onder welken de keizer zich verbergen wilde. Voorts, om aan het spel een betere houding en vrolijker luim te geven, begaf zich Peter met de keizerin naar gezegd hutje en stak zij zich in een eenvoudig burgerlijk kleed, gelijk het de vrouw van een koopman voegde. De Hollandse schipper, ingeleid bij de keizer, werd heus verwelkomd en beiden zaten zij gulhartig ter neder, aten brood en kaas en rookten een poos hun pijpje. Intussen nam de Hollander het vertrek op en begon hij te denken, dat iemand, die terwijl hij het met de keizerlijken koopman eens werd wegens de bevrachting. Nauwelijks was hij omtrent dit punt naar zijn wens geslaagd, toen de ‘offcier van de wacht’, die afgelost was, inkwam om orders, en, voor dat Peter zulks beletten kon, hem begroette met de titel van “zijne keizerlijke majesteit.” De Hollandse schipper sprong van zijn stoel, viel op zijne knieën voor de Keizer en de Keizerin en bad om vergiffenis voor de vrijheden, die hij genomen had. Peter verlustigde zich met dit toneel en hartelijk lachende, beurde hij de verschrikten smekeling van de grond, deed hem de hand kussen der Keizerin, schonk hem 1500 roebels, bevrachtte zijn schip en gebood, dat hetzelve, zoolang de kiel in wezen bleef, tolvrij mocht inlopen in alle havens van het Russische gebied. Dit voorrecht bracht te weeg, dat de eigenaar binnen zeer korten tijd rijk werd.”

Wij zouden aan dit verhaal, door overlevering van oude zeevaarders te Hindeloopen bekend gebleven, al mocht het ook versierd zijn, minder waarde hechten, indien het niet bevestigd werd door de berichten, welke uit oorspronkelijke stukken zijn medegedeeld door Mr. Jacobus Scheltema in zijne beide werken: Peter de Groote in Holland en te Zaandam, 1814, I 275, en Rusland en de Nederlanden, 1818, III 154.

Zijn verhaal komt op het volgende neder: Nadat Peter de Groote in 1697 Holland bezocht en veel moeite gedaan had om handwerkslieden, schippers enz. van daar naar Rusland te lokken, begon hij in 1703 zijn plan te volbrengen, om aan de mond der Newa ene vesting en stad te bouwen, welke de naam van St. Petersburg ontving. Reeds waren in het najaar de voornaamste delen der vesting gereed, toen hij verrast werd door het bericht, dat ene groote Hollandsche Fluit zich aan de mond der Newa vertoonde en koers zette om de rivier op te zeilen. Men gisse zijne vreugde bij het zien van het eerste schip, dat de plaats naderde, waarheen hij al de scheepvaart en handel van zijn uitgestrekt gebied wilde verleggen ! Dadelijk voer hij zelf met zijne sloep het schip tegemoet, loodste het de zandbanken over en bracht het op ene veilige rede. De schipper werd voor het huis van Mentschikoff geleid, dat naast het kleinere Zaandamse huis van de Czaar was opgetrokken. Hij werd ter maaltijd genodigd en eerst hier vernam hij, dat hij met de Czaar zelven aan tafel zat en dat de Vorst de loods was, die hem had binnengebracht. Hier vernam ook deze, dat het zijne Zaandamse vrienden Calf waren, die dit schip hadden bevracht, om hem dit genoegen te bezorgen. Uitermate was Peter met deze verrassing in zijn schik. De schipper Auke Wybes van Hindeloopen, kreeg verlof, de lading, bestaande uit zout, wijn en andere waren, geheel tolvrij te verkopen. De Czaar zelf kocht er een voornaam deel van; de Grooten volgden zijn voorbeeld; de Nederlander deed ene uitstekend goede reis. Hij vertrok weldra met Russische waren bevracht, en ontving bij het afscheidsmaal een geschenk van vijfhonderd dukaten, terwijl aan elken bootsgezel honderd rijksdaalders werden uitgeteld. Aan den schipper werd bovendien, bij elk volgend bezoek, ene beloning van honderd roebels beloofd. Aan het schip zelf werden grote privilegiën, toegestaan, als: vrijdom van tol, het voorrecht van in de haven het eerst geholpen te worden enz. Het bekwam de naam van St. Petersburg en heeft onafgebroken op deze stad gevaren. Het scheen onvergankelijk: want het is gevoerd geworden door vader, zoon en kleinzoon, Auke Wybes, Wybe Aukes en Peter Wybes. De laatste werd naar de Czaar genoemd en stond in lateren tijd in bijzondere gunst bij de Keizerin Katharina II. Toen hij,tussen de jaren 1765 en 1770 oordeelde, voor zich en de zijnen gelds genoeg gewonnen te hebben en met varen uitscheidde, heeft hij het schip St. Petersburg, hoezeer er hem ene grote som voor geboden was, doen slopen, dewijl hij oordeelde, dat vreemden geen voordelen van die privilegiën zijner familie mochten erlangen.

Bron: Hidde Nijland