Beknopte geschiedenis van Hindeloopen

Volgens de oudste gegevens was Hunlippen in de vroegste tijden een lustoord der Friese Koningen, waar deze gingen jagen.

719 reeds tot een dorp aangegroeid.

779 door de Noormannen geplunderd.

1225 tot een stad verheven, welke gunstig voor de scheepvaart was gelegen en waar als toen reeds een haven gemaakt werd.

1338 vergroot.

1368 werd het onder de Hanze-steden opgenomen en een verdrag met den Zweedse Koning gesloten, waar door het grote privilegiën en voorrechten bekwam, met betrekking tot de vaart op de Oostzee.

1370 sloot het een nieuw verbond met Koning Waldemar van Denemarken, waardoor de stad grote voordelen genoot. Ook moeten zich later vele Hindeloopers op het eiland Amager bij Kopenhagen hebben gevestigd.

1418 liep de stad gevaar geplunderd te worden door de Schieringers, maar de Vetkoopers kwamen hen ter hulp, ofschoon Hindeloopen buiten de partijen stond, en kwam het aan de grens van de gemeente tot een verwoed gevecht. Kapitein Focke van Lier versloeg 300 vijanden en maakte er 200 krijgsgevangen, waarvan een groot aantal werd opgeknoopt op een stuk land, dat hierna den naam van Galgepolle kreeg.

1420 toen het garnizoen van Kapitein Focke van Lier uit Hindeloopen was vertrokken, waagden de Schieringers op nieuw een aanval, waarbij de krijgskans voor de Hindeloopers minder gelukkig was en slecht zou afgelopen zijn, ware er geen hulp van Stavoren gekomen. Van beide kanten vielen er veel, maar eindelijk ging de vijand vluchten, op de tijding dat er versterking voor de Hindeloopers aanrukte. Wederom werd op de Galgepolle de galg opgeslagen en de krijgsgevangenen tot een waarschuwend voorbeeld opgehangen, voor ieder die de vrijheid der stad kwam bedreigen.

1421 bij de inhuldiging van Hertog Jan van Beijeren te Harlingen, ging de Hindelooper vroedschap derwaarts om den eed van trouw af te leggen en ontving de toezegging van bescherming, waardoor zij hoopte in ’t vervolg verschoond te zullen blijven van de aanvallen van Schieringers of Vetkoopers.

1422 werd het stedenverbond gesloten tussen Groningen en de beide deelen Oostergo en Westergo.

1433 werd mede door Hindeloopen de ordonnantie getekend, dat niemand een persoon in rechten mag aanspreken, dan ter plaatse waar hij woonachtig is.

1443 sloot Hindeloopen met de steden Bolsward, Sneek, Workum en eenige hoofdlingen van Westergo een verdrag, waarbij overeengekomen werd, geen kwade aanslagen op elkaar te doen en geen vreemde soldaten of knechten in het land te brengen. Hiertoe stelde ieder der genoemde steden een gijzelaar.

1476 verleende de gevolmachtigde van Hindeloopen met anderen, ten Landsdage te Sneek vergaderd, een vrijgeleide voor den tijd van 30 jaren, aan allen en een ieder, die hunne gratien en aflaten zochten te verkrijgen in de St. Maartenskerk te Franeker”. Deze aflaat was door Paus Sixtus IV nan deze kerk gegeven op het feest van Sint Jacob, dat ieder jaar op 25 Juli met groten luister gevierd werd en waarin de oorsprong van de Franeker kerkmis of kermis is te zoeken.

1473 werd opnieuw een vreeverbond tussen Hindeloopen met de drie Friese kwartieren gesloten.

1482 tekende de stad het besluit, evenals de meeste steden van Friesland, dat alleen zuivelproducten en koeien naar Zwolle mochten worden verzonden, maar geen eetwaren, daar er toen gebrek aan graan in Friesland was.

1487 werd het vreeverbond hernieuwd en besloten elkander in nood bij te staan, alsmede de reeds te lang verwaarloosde zeedijken en sluizen te verbeteren.

1491 grotendeels afgebrand.

1500 sloot Hindeloopen zich aan bij de steden die bij zijn komst Hertog Albrecht van Saxen huldigden, hetgeen het grote voordeel had dat daardoor de rampzalige twisten tussen Schieringers en Vetkoopers, althans in Friesland, een einde namen. Zij werden daarom goed Fiirsters, dat wil zeggen “goed vorstgezind” genoemd. Aan renten voor Floreenplichten moest de stad 385 Floreenen en 8 stuivers betalen, de waarde van de Floreen was plm. f 1,40.

1503 trof de stad een grote ramp, daar als toen de kerk afbrandde, waarbij tevens een groot aantal huizen in de vlammen verloren ging, alsmede de stadskist met oude brieven, documenten en handvesten.

1515 werd de stad ingenomen door de beruchte Zwarte Hoop en geplunderd, gepaard met brandstichting, waardoor de zwaar getroffen bevolking zeer verarmde.

1517 werd Hindeloopen ingenomen door Pier van Heemstra, bijgenaamd Grote of Lange Pier, en van de 300 man Bourgondische bezetting 107 door hem doodgeslagen en 72 man gevangen genomen. Grote of Lange Pier versterkte daarna de stad en voegde bij zijn titels ook nog die van Vrijheer van Hindeloopen.

1528 moest de stad 292 Floreen rente betalen voor het onderhoud der dijken en werd de hoogte dezer bepaald op vijf voeten boven volzee en de breedte op derdehalf roede van 14 voeten. Deze polderdijken konden intussen de hoge vloeden en stormwinden niet weerstaan, zodat telkens doorbraken en overstromingen voorkwamen.

1570 was de Allerheiligenvloed, waardoor Hindeloopen veel te lijden had en door welken zeer snel opkomenden vloed 30 vrouwen uit de stad verdronken, die de koebeesten uit de weide wilden redden.

1574overviel Walter Hageman, Kapitein der Prinsgezinden, de stad bij nacht, overrompelde de Spaanse bezetting en stak een deel der stad in brand, na gehouden plundering en opknooping der Spaanse wachten, op de tijding van de nadering van de Spaanse troepen uit Staveren.

1615 de grondslag van den toren gelegd. Er waren als toen plm. 100 grootschippers.

1632 de kerk gebouwd. De nodige gelden hiervoor werden gevonden uit de overwinst van de door de Magistraat verkochte bouwterreinen aan de Nieuwstad, Nieuwe Weide, de Dubbelstraat en een deel van de Molenaarsvaart.

1643 heeft een zware storm veel schade aan de stad berokkend, waardoor behalve de verwoesting van de zeedijken, de houten sluis benevens 12 woningen wegspoelden.

l651 was de kerk te klein geworden en is aan den zuidkant een nieuw gedeelte aangebouwd, door wegneming van den zijmuur. Boven den ingang van het nieuwe gedeelte het volgende versje:

Des Heeren woord
Met aandacht hoort:
Komt daartoe met hoopen
Als Hinden-loopen.
1653 bouwden de Doopsgezinden, wier gemeente hier eenmaal meer dan 1000 lidmaten had, een nieuwe kerk, destijds de grootste in de provincie Friesland, die echter in 1838 veel is verkleind.

1661 gebeurde het dat de gehele Vroedschap op zee was, zodat met goedkeuring van den stadhouder, de OldBurgemeester Broer Heeries werd gevolmachtigd om gedurende hun afwezigheid de stad te besturen.

1666 toen ons land opnieuw met Engeland in oorlog was, zeilde een Engels eskader het Vlie binnen en nam 170 Hollandse schepen, waaronder 29 Hindelooper fluiten, van welke maar een ontkwam.

1669 spoelde de houten zeesluis opnieuw weg en besloot de Magistraat in 1670 de sluis van steen te doen opbouwen.

1672 ook wel schrik- en ongeluksjaar genoemd, is Hindeloopen versterkt geworden met schansen en zijn fortificatiën aangebracht door den luitenant-ingenieur Lauwerman. Tot den opbouw der sterkten aan den oostkant der stad hielpen zelfs vrouwen en kinderen mede. Een burgerwacht in drie espels werd opgericht tezamen sterk 150 man, die om de 14 dagen afwisselde. Zij die te velde trokken, genoten 3 gulden per week van de provincie en een gelijk bedrag van de stad. Hiertoe betaalden de Waterlandse Doopsgezinden 2500 gulden en de Vlaamse 1250 gulden, onder beding, dat zij vrij waren van dienst en het dragen van wapenen.

1676 is de Floreendijk ten westen der stad op verscheidene plaatsen zwaar beschadigd, tengevolge van een najaarsstorm. Na herstelling is die dijk weder opgehoogd met aarde uit de oude schans, die nu doelloos was geworden.

1683 werd een nieuw stadhuis gebouwd, waarin ook het Kantongerecht zitting had en waaronder de Waag was. Dit gebouw is thans geworden de “Hidde-Nijland Stichting”, terwijl het nieuwe gemeentehuis in het particuliere huis “de Hinde” is ondergebracht en daar een waardige zetel heeft gevonden.

1694 werd een Weeshuis” opgericht, dat sedert is vervallen.

1701 brandde een gedeelte van de toren af en is deze in 1734 in zijn tegenwoordige fraaie vormen opgetrokken. Deze toren is uiterst bevallig, hoog renaissance, met vijf houten balustrades, die hem omringen. Hij verrijst als een statige jonkvrouw uit zee op, is op groten afstand zichtbaar en wordt als de fraaiste toren van Friesland beschouwd.

1703 kwam wederom een zware storm de stad teisteren, waardoor 23 grote Hindelooper buitenvaarders of kofschepen voor anker wegsloegen en op de kust bij Suricheroord tot aan Gaast sloegen. De nadelen hiervan waren zeer groot en werden nog vermeerderd toen de Grietman van Wonseradeel, Tjaard van Aylva, wegens strandrecht 1/10 van de gestrande schepen voor zich opeiste. Een en ander had ten gevolge dat de schippers van Hindeloopen de reede niet meer zoo dikwijls met hun schepen opzochten en de meeste schippers naar Amsterdam gingen om daar hun schepen op te leggen voor den winter, aangezien de zee voor Hindeloopen onveilig was bij noodweer.

1729 is een Oudemannen en Vrouwenhuis opgericht.

1744 bereikte de stad haar hoogste bloei en telde ruim 1900 inwoners, waaronder 56 bedeelden.

1775/1776 had de stad opnieuw veel te leiden door de hoge zeevloeden, ofschoon de zeedijk bewesten de stad meer binnenwaarts was gelegd.

1780 had de voorspoed, welke Hindeloopen en zijne scheepvaart eeuwen lang begunstigde, zijn toppunt bereikt en na den Engelsen oorlog op het eind der 18e eeuw, begint eigenlijk de tijd van verval der eens zoo bloeiende oude stad. Volgens rang was het de elfde stad in het oude Friesland. Ook is wel eigenaardig, dat terwijl de stad door de scheepvaart ontwikkelde, ze nog lang door landbouwers, die hun landerijen rondom de stad bezaten, bewoond bleef, zodat in 1642 nog 162 koemelkerijen in de plaats te vinden waren. Toch moet men deze koemelkerijen niet vergelijken met die van heden, waar 20 á 30 en meer melkkoeien op een boerderij te vinden zijn. Gewoonlijk was naast en in verbinding met het woonhuis een kleine stal, waar meest twee melkkoeien ge houden werden. De voornaamste zeevaart der Hindeloopers was vrachtvaart naar de Oostzee, doch ook vaarden van hun zeelieden op Oost-Indie en brachten dan de mooie en bizondere stalen sitsen, bonten en porcelein mede, waarop hun vrouwen verzot waren. Ofschoon deze sitsen en bonten ook veel in Amsterdam werden aangevoerd en bij hun thuiskomst ook aldaar wel werden gekocht, werden toch vele bijzondere stalen door hen zelf uit India huiswaarts gebracht en vindt men nergens zulk een grote keuze en zulk een groot gebruik gemaakt van deze stoffen als bij de Hindeloopers. Dat het ook stoere zeevaarders waren, bewijst wel de naar hen genoemde Straat van Hindeloopen” in de Noordelijke IJszee bij Spitsbergen, die het eerst door hen is ontdekt. Zij gingen in deze noordelijke streken ter Walvisvangst.

Bron: Hidde Nijland